Thursday, December 23, 2004

Vlies (3)

'Gewoon rustig blijven, dan wordt ‘t vanzelf minder', had mijn chauffeur beloofd toen hij mij uit het bestelbusje zette.
Onze woning was verlaten, de familie was uit logeren. Ik wist niet waar mijn ouders en zusje zich bevonden. Het gebeurde in ons gezin wel vaker dat ik alleen thuis was zonder nadere instructies of afspraken.
In de nacht die volgde, werd mijn angstcel verder dichtgemetseld. Steeds heviger voelde ik de drang om uit te breken, om op de vlucht te gaan voor mijn eigen belevingen. En steeds duidelijker werd de onmogelijkheid daarvan. Ik heb die nacht: met wijd open ogen in bed gelegen, op zoek naar mijn ouders getelefoneerd met een oom, mijn hoofd vele malen in het koude kraanwater gehouden, geprobeerd te masturberen, hardop pratend heen en weer gelopen. Tegen de ochtend werd mij gewaar dat ik niet tijdelijk ziek was, maar dat ik een onbekende andere persoon was geworden. Alles wat door de zintuigen binnenkwam was zo onwerkelijk en verontrustend, omdat het niet meer mijn zintuigen waren. Voor mijn oude zelf was nauwelijks nog plaats. Die (ik!) zat in een steeds kleiner wordende matglazen kamertje naar het schimmenspel daarbuiten te staren.
Hoe de dag verder is verlopen, ben ik kwijt. Wel weet ik nog dat de angsten, en het schrikken voor die angsten, en de constante angst om besprongen te worden door die angsten, niet minder werden. Ook niet in de eerste dagen en weken daarna. Ik heb geprobeerd iets uit te leggen aan mijn ouders, waarbij ik van mijn vader een – gemaakt – wegwuivende (‘Daar groei je wel overheen…’) en van mijn moeder een hysterische (‘Zie je nou wel, met die parrediesso…’) reactie kreeg. Mijn oude huisarts beluisterde mijn hart (ik had tijdens die angstaanvallen heftige kloppingen in mijn borst) en verzekerde desgevraagd mijn moeder van de absolute onschadelijkheid van hasjisj. Op school moest ik tijdens de les bedrijfsrekenen mijn vinger opsteken om de leraar te vragen of ik naar huis mocht omdat ik me ‘heel beroerd’ voelde. (Tijdens de minuten die ik nodig had om mijn boeken in mijn tas te doen, zwegen niet alleen mijn medeleerlingen, maar ook de leraar. Allemaal probeerden ze daarbij niet naar mij te kijken.)

Monday, December 20, 2004

Kan gebeuren

'Young Budget Hotel Kabul', Warmoesstraat, zomer 1980. De twee zwaar bespoten junks trippelen de receptie binnen. Ze keuvelen met opgewonden stemmetjes en hebben geen aandacht voor de buitenwereld. Alhoewel ze niets méér doen dan elkaar met korte kreetjes gelijk geven ('Tuurlijk!', 'Dat hou je tóch!'), gaan ze volledig op in hun conversatie. Ze moeten denken dat de cocon waarin ze genoeglijk tegen elkaar aan schurken ze onzichtbaar maakt, want ze willen doorstiefelen, het hotel in.
Mijn voornaamste taak als receptionist is te zorgen dat straatschooiers als deze twee buiten blijven. Ik roep: ‘Heren, waar moet u zijn?’ of iets dergelijks. Schijnbaar geen acht op mij slaand en onverstoord doorkoutend draaien ze zich om en richten ze hun schreden weer naar de deur.
Als ze mijn balie passeren, onderbreekt een van de twee plotseling zijn vrolijk geprevel, en kotst met spetterend geweld zijn maag leeg op de rode plavuizen. Zijn tevreden gelaatsuitdrukking wijkt tijdens deze twee seconden niet van zijn gezicht. Hij geeft over met de terloopsheid waarmee je even in je oog wrijft.
'Kan gebeuren…', zegt zijn maat, terwijl hij een korte blik op de grauwe brij voor hun voeten slaat.
Voor ik iets weet uit te brengen, zijn ze alweer babbelend naar buiten gedrenteld en verdwijnen ze in de continue mensenkaravaan van de straat.

Tuesday, December 14, 2004

Vlies (2)

Na bemiddeling van personeel van Paradiso word ik opgehaald door een drugshulpverlener van de stichting Release. Dirk Groen blijft achter. We rijden weg in een bestelbusje. De overweldigende angstgolven weten niet van wijken. Als ik er een voel aankomen, schrik ik elke keer hevig. Zo vergroot de angst voor de golf de angst in de golf. Steeds dieper lijk ik weg te glijden in de onderwereld van mijn geest, van waaruit wat vanzelfsprekend hoort te zijn - twee handen aan het stuur, natgeregend donker Amsterdam, mijn eigen stem - als in een nachtmerrie tot mij komt.
Wat ik gerookt heb, hoor ik van ver vragen. Wat voor kleur het had. Ik antwoord wel, maar zit daarbij in ongeloof mij eigen taalproductie te volgen. Kan ik woorden ordenen, een zin maken die buiten mij begrepen wordt en tot een reactie leidt? Ik heb er absoluut geen vertrouwen in. Weggedrukt in een hoekje van mijn hoofd vol storm, observeer ik mezelf met van paniek opengesperde ogen.

“We hebben sinds kort met z’n allen een huis in Dokkum, waar Bonifatius indertijd…”, zegt later een man met baard en blote voeten. Ik heb oosterse thee gekregen en zit aan een tafel. Hij praat tegen mijn chauffeur.
“Een tuin zo groot als een akker, kunnen we alles onbespoten en zo…”.
Behalve mijn chauffeur en de groententeler, herinner ik me drie of vier andere aanwezigen in het Release-centrum.
“Tu as fumé, Jean-Claude?”
Mijn chauffeur vraagt het genietend en met een ondeugend lachje. Nou en of, laat de Fransman ons met een grimas weten. De verwijzing naar zijn cannabisgebruik en benevelde staat doet een nieuwe golf in mij omhoog slaan. Ik denk toch al enige tijd te merken dat bepaalde beelden en gedachten de aanvallen oproepen. Als die gedachten zich dreigen aan te dienen, probeer ik ze krampachtig te weren uit mijn bewustzijn. Waarmee ik bereik dat ik ze juist nog meer belaad met angstaanjagendheid en ze dubbel zo hard toeslaan. Met het minieme beetje rationaliteit dat ik nog uit mij kan opvissen, besef ik dat ik naar huis moet.

Thursday, December 09, 2004

Zoektermen

depressiviteit gezin therapy
gezin therapy amsterdam
gezin therapy
familie therapy
gezien therapy
gezien therapie
terapia di coppia
gezintherapie
steltherapie
paar therapie

Sommige computers op mijn werk worden door meerdere personen gebruikt. Op die computers zit bovenaan een klein schermpje van de zoekmachine Google. Als je daarin een zoekterm invult, blijft die bewaard in een klein geheugenlijstje dat je kunt aanklikken en lezen. Toen ik gisteren op één van die computers dat schermpje gebruikte, stuitte ik op de serie zoektermen hierboven. Klaarblijkelijk was een van mijn vrouwelijke Italiaanse collega’s op zoek geweest naar een betrouwbaar adres om hulp te vragen voor haar problemen thuis. Maar de correcte Nederlandse term heeft ze niet direct kunnen vinden. Het resultaat was een ontroerend ready-made gedicht.

Tuesday, December 07, 2004

Kamer

Toen ik vijf of zes was hebben wij een klein jaar in Beverwijk gewoond. In een buitenwijk die nog in aanbouw was. Het ging om een woning die ons gezin aangeboden had gekregen via de werkgever van mijn vader (“Damesmantelfabriek Stibbe”). Hij moest dan wel een werkplek aanvaarden in het nieuwe Beverwijkse filiaal van het bedrijf.
Mijn moeder was tot dat moment nooit buiten de sfeer van haar armoedige familie getreden, letterlijk nooit. Het Bickerseiland, één vierkante kilometer verpauperd Amsterdam, was haar universum. Daar had zij, met tientallen broertjes, zusjes, neven en nichten, honger geleden en geslapen aan voeteneinden van bepiste stapelbedden. Ziekte en dood waren vaste bezoekers in de krotwoningen van haar jeugd. Zelf had ze rond haar dertiende, na maanden als een schim in bed te hebben gelegen, maar net de TBC overleefd. Ondank dit alles (of misschien beter: daardoor) kwam de mogelijkheid niet ter sprake om, toen zij in 1955 zwanger werd van mijn vader, buiten het Bickerseiland een woning te zoeken. Mijn ouders trokken in op éénhoog boven de ouders van mijn moeder. Daar ben ik geboren en heb ik mijn kleuterjaren doorgemaakt.
Toch is er dus dat jaar in Beverwijk. Zoals mijn moeder in het leven stond, zonder kennis van de wereld en al het nieuwe kwaadaardig wantrouwend, moet dat jaar haar verscheurd hebben. Mijn herinneringen aan die periode zijn onscherpe flarden. Het huis daar was zo groot, dat ons schamel meubelboeltje de kamers niet kon vullen. Van één kamer staat de inrichting mij nog duidelijk voor ogen. Het was een vrij grote vierkante ruimte waarin niets anders stond dan, in het midden, mijn vaders trapnaaimachine.
En in die kamer - mijn vader was op zijn werk - zie ik mijn moeder, door mij verstijfd van angst vanuit de deuropening gadegeslagen: op haar knieën, met loeiende uithalen huilend en roepend, haar bovenlichaam heen en weer zwaaiend.

Vlies (1)

Een eerste poging iets te schrijven over de cannabis-psychose (de term ken ik pas een paar jaar) waarin ik vele maanden heb verkeerd in mijn vijftiende of zestiende levensjaar. Het uitbreken ervan deed zich voor in de grote zaal van Paradiso, in gezelschap van schoolvriend Dirk Groen. We keken en luisterden naar een rockgroep en rookten zwarte Afghaanse hasjisj.

Vanuit mijn onderbuik steeg zonder aankondiging een golf van onbekende sensaties en emoties in mij op. De golf doorspoelde mijn gehele lichaam en viel in mijn hoofd uiteen. Ik herinner het me als een golf van angst, maar misschien kwam die angst wel als reactie op de onbekende ervaring. Een paar seconden later volgde een tweede. Tussen mij en de wereld buiten mijn hoofd had zich een gelei-kleurig vlies gevormd, waardoor de tastbare stoffelijkheid van die wereld leek weggevallen. Zo sterk was mijn plotselinge ongeloof in de echtheid van mijn omgeving, dat ik in paniek de arm van Dirk Groen vastpakte. Hetzelfde deed ik met de schouder van een onbekend meisje voor me. Ik probeerde me te verzekeren van de bereikbaarheid van hun lichamen. Tegelijkertijd was het een poging om mij aan die lichamen omhoog te trekken uit het drijfzand van angst en verwijdering waarin ik alle houvast aan het verliezen was. Het meisje keek om en stond op om mijn hand kwijt te raken. Ikzelf werkte me ook omhoog en probeerde schreeuwend in het oor van Dirk Groen iets duidelijk te maken over mijn toestand.