Tuesday, December 07, 2004

Kamer

Toen ik vijf of zes was hebben wij een klein jaar in Beverwijk gewoond. In een buitenwijk die nog in aanbouw was. Het ging om een woning die ons gezin aangeboden had gekregen via de werkgever van mijn vader (“Damesmantelfabriek Stibbe”). Hij moest dan wel een werkplek aanvaarden in het nieuwe Beverwijkse filiaal van het bedrijf.
Mijn moeder was tot dat moment nooit buiten de sfeer van haar armoedige familie getreden, letterlijk nooit. Het Bickerseiland, één vierkante kilometer verpauperd Amsterdam, was haar universum. Daar had zij, met tientallen broertjes, zusjes, neven en nichten, honger geleden en geslapen aan voeteneinden van bepiste stapelbedden. Ziekte en dood waren vaste bezoekers in de krotwoningen van haar jeugd. Zelf had ze rond haar dertiende, na maanden als een schim in bed te hebben gelegen, maar net de TBC overleefd. Ondank dit alles (of misschien beter: daardoor) kwam de mogelijkheid niet ter sprake om, toen zij in 1955 zwanger werd van mijn vader, buiten het Bickerseiland een woning te zoeken. Mijn ouders trokken in op éénhoog boven de ouders van mijn moeder. Daar ben ik geboren en heb ik mijn kleuterjaren doorgemaakt.
Toch is er dus dat jaar in Beverwijk. Zoals mijn moeder in het leven stond, zonder kennis van de wereld en al het nieuwe kwaadaardig wantrouwend, moet dat jaar haar verscheurd hebben. Mijn herinneringen aan die periode zijn onscherpe flarden. Het huis daar was zo groot, dat ons schamel meubelboeltje de kamers niet kon vullen. Van één kamer staat de inrichting mij nog duidelijk voor ogen. Het was een vrij grote vierkante ruimte waarin niets anders stond dan, in het midden, mijn vaders trapnaaimachine.
En in die kamer - mijn vader was op zijn werk - zie ik mijn moeder, door mij verstijfd van angst vanuit de deuropening gadegeslagen: op haar knieën, met loeiende uithalen huilend en roepend, haar bovenlichaam heen en weer zwaaiend.

0 Comments:

Post a Comment

<< Home