Sunday, May 27, 2007

Alles kwijt (fragment)

Ook de moeder van het gezin naast mij in het gangetje was nu in slaap geraakt. Ze had geen controle meer over haar korte dikke lijf dat op het smalle klapstoeltje naar alle kanten werd geschokt. Steeds gleed ze bijna naar de vloer, maar wist zich dan zonder wakker te worden weer rechter te hijsen. Haar rok was opgeschoven en had trillende witte dijkwabben ontbloot.
Toen ik mijn blik weer op het spiegelende raam vóór mij richtte, schrok ik op. Ik probeerde mijn ogen helder te krijgen door ze even stijf dicht te knijpen en weer te openen. De beelden die tot nu toe door de gunstige werking van het kunstlicht duidelijk in het ruit waren afgetekend - de coupé met slapende hoofden achter mij, een deel van de coupés links en rechts daarvan, het gangetje met mijzelf en het slapende gezin onder het lange, overvolle bagagerek - leken nu vale schimmen tussen ontelbaar vele andere vale schimmen. Een niet goed afgestemde tv, met meerdere kanalen door elkaar heen. Het was plotseling stampvol geworden, daar in die spiegeling. Alles in de trein om mij heen leek zich daarbuiten niet verdubbeld, maar minstens verviervoudigd te hebben. Een paar keer keek ik schichtig heen en weer tussen de werkelijkheid in onze wagon en de warwinkel achter het raam. Steeds zag ik weer een nieuwe rug, een niet te plaatsen hoofd, een onbekende koffer. Totdat ik, me verbazend over hoe lang deze zinsbegoocheling had weten stand te houden, tot het besef kwam dat vlak naast de onze een andere, net zo afgeladen trein was komen rijden, die zich voortbewoog met exact dezelfde snelheid. En mij omdraaiend zag ik, kijkend achter de coupé van de non en I., dat ik daaroverheen nog de reflectie had gezien van een dérde trein vol hangende slaaplichamen, die aan onze andere zijde net zo synchroon met ons optrok.
Ik probeerde te volgen wanneer de twee buurtreinen op andere sporen terecht zouden komen en huns weegs zouden gaan, maar dit gebeurde niet. In strakke formatie bleven we naast elkaar voortrijden, wagon aan wagon, venster aan venster, zonder dat de positie van de ene trein ten opzichte van de andere ook maar een centimeter verschoof. Van het nachtelijke landschap en de lichten van stations en huizen kon ik niets meer zien, ook niet als ik mijn ogen inspande en door de andere treinen heen probeerde te turen. Je kon alleen nog voelen, niet meer zien dat we reden. Aan het veranderde geluid van onze trein en een steeds zwaarder wordende trek naar achteren in mijn lichaam merkte ik dat we aan het afremmen waren. Om mij heen, en in de trein naast ons, zag ik dat steeds meer mensen door diezelfde sensaties wakker werden. Verwrongen gezichten werden met een grimas strak getrokken, pijnlijke ruggen gestrekt, beslagen tongen schoongekauwd. Met een gezamenlijk snerpend gegier kwamen de drie treinen precies tegelijk tot stilstand.
Een paar seconden zweeg alles, daarna bloeide overal beweging op en werd er naar elkaar gebaard en geroepen. Er ging iets gebeuren, men bereidde zich voor op activiteit, zo dacht ik uit de opeens verwachtingsvolle gezichten en doelgerichte motoriek van de Italianen te begrijpen. In de coupé achter mij werden schoenen aangetrokken, ceintuurs dichtgegespt. I. stond rechtop. Stijf van slaap en met ogen die niet open wilden keek ze vragend naar de non. Ze wees naar de grond. ‘Palermo..?’ zag ik uit haar mond komen.