Wednesday, May 25, 2005

Tic

ik schud mijn hoofd, een panisch nee!
roep ik geluidloos soms tegen gedachten
waarvan ik vrees dat zij mijn krachten
te boven gaan - dus: weg ermee!

zo heb ik nu iets wat ik nooit verwachtte:
een laffe tic, een kop van ach en wee
voer mij wat stress: ik schuddebol gedwee
‘k verjaag mijn zorgen als een halve zachte

de deur naar kindsheid staat dus open
‘k zie een bejaarde door de spleet
hij murmelt wat, oogt zwaar verlopen

ik wil niet weten wat hij weet
‘k word weer door vluchtgedrag bekropen
ik schud mij hoofd en wis mijn zweet

Friday, May 13, 2005

Aantekening

In deze periode kan ik helaas minder op de Via Libertà wandelen dan ik zou willen.

Monday, May 02, 2005

Brief aan Sandro (2)

Mijn jarenlange blindheid voor wat er tussen jullie bestond moet onbewust een keuze geweest zijn. Ik wilde het bedrog niet zien, omdat ik er een, ook voor mijzelf verborgen, beschamend verlangen naar koesterde.
I. en ik waren ooit veel te jong, als pubers, aan elkaar geklonken. Een paar jaar later woonden we samen, aten we om zes uur gekookte aardappels en keken we vanaf zeven uur televisie; een uitgeblust echtpaar van achttien en twintig. In die jaren met jou groeide in mij - maar in I. ook, geloof ik - een verwarrende, niet te negeren honger naar ervaringen die bij onze leeftijd pasten. We moeten onbewust de noodzaak hebben gevoeld om onszelf wakker te schudden voor het te laat was. Maar tot krachtige besluiten komen lukte ons niet. Onze onvolwassenheid hield ons gevangen in verstikkende volwassenheid.
Er zat geen richting in ons leven, we sukkelden maar wat rond. Mijn allesbehalve monogame gedrag toen kwam niet voort uit een bewust gekozen houding, meer uit slordige balorigheid. En op de vrije dagen die ik in mijn hotelbaantje had, wist ik meestal niets zinnigers uit te richten dan weg te duiken in vertwijfeld drankmisbruik. I. heeft mij later voorgehouden dat haar vlucht naar jou vooral een antwoord op mijn ongerichte en bokkige gedrag is geweest. Zo jong als ze was, zat zij toch echt klaar om een gelukkig getrouwd moedertje te worden. Maar in mij had ze iemand die zijn rol in zo’n toekomst juist als een gruwelijk noodlot leek te zien. Om los te breken uit haar stille wanhoop daarover, is ze uiteindelijk gezwicht voor jouw verleiderskunsten.
Dat was háár weergave. Die van jou heb ik nooit gehoord. In de weinige ontmoetingen die na I.’s bekentenis tussen ons nog zijn gevolgd, heb ik je daarvoor de mogelijkheid niet willen geven. Bij alle aanvankelijke verdriet en woede, bracht de wetenschap van jullie langdurige geheime verhouding mij namelijk ook iets anders: macht over jou. Ik kon mij opeens tegenover jou in de onaanraakbare rol plaatsen van de bedrogen, diep gekwetste hartsvriend. Jij had geen recht meer op je positie van met respect aan te horen leraar, omdat je - ik zwolg in het zelfmedelijden en de pathetiek - met je lage gedrag mijn leven had verwoest. Mijn vernedering verhief mij. Bóven jou stond ik zomaar. Jij moest vanaf nu maar eens naar míj luisteren.
Dat was de houding waarmee ik die zomer - alleen - naar Sicilië ben gekomen om, zoals ik het tegen mezelf en tegen jou uitsprak ‘een eind te maken aan onze vriendschap’. Al toen ik je kort na mijn aankomst opbelde om een ontmoeting af te spreken, voelde ik hoeveel triomfgevoel ik ontleende aan mijn afgemeten, regisserende spreektrant, die jou geen ruimte liet. Of je maar even wilde verschijnen, op het terras van Sammartino, om aan te horen wat ik te zeggen had. In feite hadden mijn bittere gevoelens al in de maanden daarvoor in Nederland hun schrijnende kracht verloren. Ik stond zonder I. weer tamelijk onbezwaard in het leven en genoot zelfs van mijn bestaan als niet gebonden man. Maar ik kon de verleiding niet weerstaan om jou even op je knieën te kunnen zien, om je naast de troon waarop ik je zelf had geplaatst te zien kronkelen in je eigen wroeging.
Is die ontmoeting bij Sammartino lang in je herinnering gebleven? Of is die in je volle leven, tussen al je journalistieke successen, je vrouwen, je drank en je heroïne, snel uit je aandacht verdwenen? Dat zou wel begrijpelijk zijn, het was uiteindelijk niet bepaald een indrukwekkende gebeurtenis. Niet het inquisitie-vonnis, niet de dramatische verstoting die ik al kort na I.’s onthullingen was gaan voorbereiden in Amsterdam.
Toen jij het terras op kwam, was ik net opgenomen in een druk groepje. We hebben elkaar dan ook met de normale hartelijkheid begroet, met het oog op die meeluisterende bekenden. (Waarschijnlijk wisten de meesten wel degelijk wat er speelde, heb ik me later gerealiseerd.) En in de uitgelaten sfeer die al snel aan dat tafeltje ontstond, tussen de rondjes die bleven arriveren, had ik grote moeite om me mijn opdracht voor ogen te houden. Ik voelde eigenlijk in het geheel geen rancune of bitterheid meer, maar had mezelf de verplichting opgelegd die gevoelens wél te hebben. Toch heb ik je toen ik wegging apart genomen. En halfhartig, zonder je een weerwoord toe te staan, heb ik je toen de vriendschap opgezegd. Zonder emotie, plichtmatig. Maar jij keek wel zoals ik in Amsterdam steeds had gehoopt: benauwd en gepijnigd. Daarna begon mijn eerste Palermitaanse zomer zonder jou.
Toen ik twee jaar geleden tijdens die vakantie met dochters en vrouw een dag in Palermo was, heeft je jongere broer D. ons op mijn verzoek naar die perszaal met jouw naam en dat beeld van jou gebracht. We moesten daarvoor naar een complex nieuwe gemeentegebouwen buiten het centrum. Het was een uur of een, dus de hitte was ondraaglijk, maar voor mij gaf dat lijden onze tocht, te voet en in een volle stadbus, de juiste bedevaartsallure. Met doorweekte kleren en druipende lijven stonden we voor dat glimmende bordje, ‘Città di Palermo - Sala Sandro T.’ (Het was me moeilijk op dat moment om ontroering te onderscheiden van het gewoel in mijn hoofd dat werd veroorzaakt door die martelende zon kort daarvoor en de serie wijncocktails die je broer D. me iets eerder in straf tempo had gevoerd in een osteria.) Binnen in die ruime en lichte zaal stond in een hoek voorin, naast de langwerpige desk waarachter de burgemeester en andere stadbestuurders hun persconferenties konden geven, jouw borstbeeld op een houten sokkel.
De beeldhouwer had zich na je plotselinge overlijden moeten baseren op foto’s en op een korte blik op je opgebaarde lichaam, vertelde D. Ik weet niet of er toch nog iets van je uiterlijke verschijning op latere leeftijd in was te zien. Het beeld vertoonde in elk geval niet de geringste gelijkenis met de Sandro die ik had gekend. Behalve je hoofd waren ook je schouders en borst in brons gevangen. Die gingen vervreemdend gehuld in colbert, overhemd en stropdas. Maar nog minder van jou was je bronzen gezicht. Ogen leeg als van een speelgoedpop. Gezwollen, uitgezakte wangen. Platgekamd dun krulhaar. Een streepje mond waarmee nooit leek te zijn gesproken. Je hoofd stond licht achterover op je nek, waardoor je arrogant en misprijzend de wereld inkeek. Een goudkleurig metalen bordje eronder: ‘ALESSANDRO T. - Giornalista’. Op de foto die mijn dochters toen hebben genomen van mij naast jouw beeld sta ik er verfrommeld bij, glimmende huid, handen in de zakken, een grote zweetplek in het midden van mijn shirt. Langs dat houdingloze lijf van mij staart jouw kop met kille blik naar de andere hoek van de zaal.
Je bent niet aan je eind gekomen in je eigen Palermo, maar in Reggio di Calabria, net buiten Sicilië, op het vasteland. Daar leidde je een grote lokale krant. Ik heb begrepen - niet van je broer, maar van iemand die verder van je af stond - dat die vroege dood van jou nogal te voorzien was. Drank en heroïne om je verantwoordelijkheden en je leven als man alleen aan te kunnen. Of juist om daarvan af te komen; een verdoofde vlucht naar eeuwige verdoving, een blind rennen naar de ultieme roes van het niet bestaan. Jij kan het me nu niet meer zeggen, maar waarschijnlijk had je dat ook toen niet gekund. Zeker is in elk geval wat daar lag, toen ze je deur hadden opengebroken: een levenloze opgeblazen vijfenveertigjarige op de vloer van zijn badkamer.
Sandro, bij het afsluiten van deze brief kan ik je niet vragen om me terug te schrijven. Ik moet het doen met wat ik in onze jaren - zo ver weg nu - van je heb gekregen. En ook nu ik zoveel ouder ben, zie ik dat nog steeds als van onschatbare waarde in mijn leven. Rust zacht verder, maar lees nog even met mij de opdracht die je in 1979 voor I. en mij schreef in je in Palermo uitgegeven boekje over een zomer die je doorbracht in de hippiekolonie Christiania van Kopenhagen:

‘to my friends, because the time don’t break the love’

De dood ook niet.



Ti abbraccio,

dart