Friday, July 15, 2005

Bloedverwant (2)

Een half uur later probeer ik niet te kijken naar een dansende dikke man. Aan het voeteneind van Joops bed springt hij van het ene been op het andere en maakt golvende armgebaren. Ik sta bij het hoofdkussen, naast Marja. Aan de ander kant van het bed staan Joops veertienjarige dochter Anna en zijn nieuwe vriendin, Els. (Het is me een raadsel hoe ik er op dit moment in slaag me te verbazen over het feit dat Joop klaarblijkelijk al tot de generatie behoorde waarin vrouwen hun leesbrillen aan kettinkjes om de hals dragen, zoals deze vriendin tegenover mij.) Behalve de danser is iedereen angstvallig bewegingloos. Er wordt geen woord gesproken. Ik kijk zo strak mogelijk naar Joops voorhoofd en gesloten ogen. Met enige moeite is in de haarinplant, de grove poriën en de diepliggende oogkassen nog iets van hem te herkennen. Het deel van zijn gezicht daaronder is geheel verscholen achter een groot glimmend masker waarin slangen en buizen uitkomen. Elke twee seconden geeft een van de machines naast zijn bed een treurig geluid af. Iets dat een klaroenstoot wil worden en steeds niet verder komt dan een diepe zucht. Op dat moment zie je Joops borstkas onder het laken even snel omhoogkomen en inzakken. Het lukt me niet de druk bewegende dikke danser uit mijn ooghoek te weren. Het zal een goedbedoeld eerbewijs zijn. Misschien speelt hij de nog even hevig flakkerende vlam van de opbrandende kaarsstomp. Of het is een Afrikaanse afscheidsdans die de omhoog wiekende ziel der stervenden uitwuift. Geleerd op de cursus in het buurtcentrum. Als ik het toch niet kan laten even beter te kijken, zie ik dat hij nu, al dansend, reikende en grijpende gebaren in de lucht boven Joops bed maakt. Wat hij daar vangt, drukt hij steeds even tegen zijn hart.
Deze danser, een mij onbekende vriend van Marja en Joop, heeft tijdens de onderhandelingen met de Poolse arts tien minuten geleden Joops organen voor hem behouden. Hij werkte zelf ook in een ziekenhuis, vertelde hij, en wist hoe ontluisterend dat opensnijden en leeghalen kon zijn. Niet doen, was zijn advies geweest, toen de arts zich even had verwijderd. Met dankbare overgave hadden wij - ik had meteen al gemeld alle beslissingen ‘vanzelfsprekend’ over te laten aan Marja en Els - zijn deskundigheid ingedronken. Achter zijn in een geborduurd hemd gehulde spekrug vonden we een welkome schuilplaats voor de ogen van de Poolse arts, toen we onze beslissing meedeelden.
Terwijl de dikke verder danst voor het bed, nu met het hoofd in de nek en gesloten ogen, komt een helblonde verpleger met oorbelletjes naar ons groepje lopen. Hij fluistert iets tegen Marja. Ik zie een kramp in haar gezicht schieten. Ze knikt en probeert dan geruststellend te kijken naar haar dochter Anna, aan de andere kant van het bed. Als de verpleger voor de machines gaat staan, besef ik welk moment is aangebroken. In de ogen van de twee vrouwen zie ik nu wel degelijk tranen, in die van het meisje angst. ‘Dag Joop...’, hoor ik de danser fluisteren. Ik bedenk wat een zelfoverwinning dat van míj zou vergen, om zo hardop iets tegen hem te zeggen. De verpleger leest wat cijfers op de machines af, en begint aan knoppen te draaien. ‘Hij merkt niks, hoor’, zegt hij. Door zijn zijige homodictie klinkt het te onverschillig. Even voel ik irritatie over dat ‘hij’, maar die vervloeit onmiddellijk in de poel van overweldigende emoties waarin we nu met z’n vijfen rondspartelen. Op het moment dat de verpleger het masker losmaakt en van Joops gezicht haalt, zie ik dat Anna haar ogen neerslaat. Zijn mond, waaruit het kunstgebit is verwijderd, staat opengesperd. Er verdwijnt een dikke oranje buis in, die diep in zijn lichaam lijkt af te dalen. Twee dunnere slangetjes steken uit zijn mondhoeken. Tussen Marja en mij staand, begint de verpleger die omhoog te trekken. Wanneer hij daarna ook de dikke slang verwijderd heeft, zakken Joops vormeloze lippen diep in zijn mondholte terug. Twee lillende stukken kauwgum die slap neerhangen over zijn lege tandvlees.
Misschien word ik vooral gestuurd door het van weerzin en angst vertrokken gezicht van het jonge meisje tegenover mij. Wil ik haar laten zien dat het grauwgrijze, onherkenbaar verwrongen hoofd hier op het kussen nog steeds dat van haar vader is. Dat ze niet bang moet zijn om naar hem te kijken of hem aan te raken. Ik buig me langzaam voorover en druk een kus op de al verbazend koude wang van mijn bloedverwant. Als ik weer omhoog kom, merk ik dat de danser achter me is komen staan en zich opmaakt om hetzelfde te doen.

In de tram naar huis zit Joops kou nog rond mijn mond en weet van geen wijken, hoe ik mijn lippen ook vertrek en erop bijt. Ik moet zelfs vechten tegen de gewaarwording dat de ijzigheid verder trekt, mijn kaken in, en wil afdalen langs mijn hals.