Saturday, March 19, 2005

Koeien (2)

Het fijne zou ik willen weten
wat trok die beesten, is mijn vraag
het juichend dansen van hun haag?
hun door de wind gedragen kreten,

die jubelden dat ze mij graag
een vreugdevol warm welkom heetten?
de liefdesdaad mij toegemeten
kent vee waar ik vergeefs op jaag.

Zo lang zag ik ze bitter strijden
in bed de ruggen naar elkaar
de ander was er om te mijden

maar ooit was er een weiland waar,
in onbereikbaar verre tijden,
de koeien loeiden voor een paar.

Saturday, March 12, 2005

Koeien (1)

Hoe mijn ouders elkaar hebben ontmoet, is mij onbekend. Misschien heeft het ze geen van beiden ooit de moeite waard geleken hun zoon daarover iets te melden. Maar het kan ook zijn dat het me wel eens ter ore is gekomen, maar dan als terloops gepresenteerd, betekenisloos feit, zodat het zich niet heeft vastgehecht in mijn geheugen. Uit hun verkeringsstijd ken ik alleen een verhaal dat ik mijn tante C., een zuster van mijn vader, voor het eerst heb horen vertellen. Of eigenlijk is vertellen te veel gezegd. In mijn pyjama op de grond gezeten en in mijn ogen wrijvend tegen de rook en het felle licht, hoorde ik haar die anekdote uitbraken tijdens een van de nachtelijke drinkgelagen in haar huis in Beverwijk. Waarschijnlijk was ik door het dronken lawaai van het gezelschap wakker geworden en onopgemerkt de kamer ingelopen. Met van de citroen-brandewijn dubbelslaande tong en begeleid door haar eigen rokershoest en ranzige lach, vermaakte tante C. het gezelschap drinkers. Ten overstaan van ook mijn ouders zelf - ik meen me te herinneren dat mijn moeder wat gemaakte protesten liet horen - lalde ze over een vrijpartij van mijn ouders in een weiland. (De betekenis van wat ze zei, in de smoezelige schuine-moppentaal die in mijn kindertijd werd gehanteerd als het om iets seksueels ging, kan ik toen niet begrepen hebben. Ik zal het verhaal, cryptisch als het voor mij was, ergens hebben gestald in mijn kinderhoofd en het pas een aantal jaren later hebben kunnen duiden.)
Toen ze elkaar nog maar kort kenden, waren mijn ouders op een vrije middag de stad uitgereden op mijn vaders NSU-motor. Ze waren ergens neergestreken in een weiland met hoog opgeschoten gras, waartussen ze zich liggend konden verbergen. Toen de vrijerij eenmaal op gang was, werden ze plotseling opgeschrikt door een krachtig geloei vlakbij hun verhitte hoofden. Om hen heen stond een groepje onverstoorbaar grazende koeien, dat ongemerkt op hen was toegelopen. Mijn moeder wilde de zaak onmiddellijk afbreken en weggaan, maar mijn vader probeerde haar ertoe te verleiden zich, voor de duur van de ophanden zijnde daad, even niets aan te trekken van die koeien. Hij sprak daarbij de woorden die in de familie vele jaren zijn gebruikt om het gebeuren op te roepen, zonder in de details te hoeven treden die voor kinderoortjes ongeschikt werden geacht.
'Laat die koeien maar loeien...!'
Vooral het reclamekreet-rijm maakte de tekst tot een gewild item in het familierepertoire van stoplappen waarmee een makkelijke lach was los te trekken. 'Hé, Jopie, weet je nog: "Laat die koeien maar loeien...!"' werd mijn vader op menige verjaardag lachend toegeschald. Steevast volgde hierop algehele hilariteit. Mijn vader probeerde dan, onverstaanbaar mompelend en met zichtbare kramp in zijn kaken, wat te grijnzen.
Later heb ik wel eens overwogen dat de kans niet klein is dat ik in dat weiland ben verwekt. Mijn moeder schijnt namelijk al vroeg in hun verkering zwanger geworden te zijn. En gelegenheid om ergens binnenshuis te vrijen kan er nauwelijks zijn geweest. Mijn moeder woonde met haar ouders, broers, zusters en in huis genomen neefjes en nichtjes in een krotwoning op de Bickersgracht. Mijn vader had er als enige zoon voor gekozen bij zijn uit Groningen naar Amsterdam gekomen vader in te trekken, toen deze was gescheiden van mijn oma. (Alle andere kinderen uit het gezin waren bij hun moeder gebleven.)
Mijn ouders zullen voor hun lichamelijke lusten dus wel aangewezen zijn geweest op die NSU en de open natuur. In dat weiland zou een groepje koeien dan getuige kunnen zijn geweest van mijn ontstaan. Als discrete bewakers van mijn conceptie hebben ze daar rustig staan kauwen. Hun treurige ogen gericht op mijn ouders en hun vergeefse geworstel om een orgasme zonder zwangerschap.

Sunday, March 06, 2005

Zondaggeld (2)

Waarschijnlijk om te laten merken dat hij niet op mij en mijn lectuur lette, pakte mijn oom dan ook een blad. Meestal de Panorama. Zijn leeshouding was altijd dezelfde. Nooit leunde hij achterover tegen de rugsteun. Hij legde het tijdschrift voor zich op de lage salontafel. Dan schoof hij naar de voorkant van de bank, steunde zijn ellebogen op zijn bovenbenen en begon te bladeren. Nadat hij enige tijd zo had gezeten, wist ik wat er ging komen. Ongewild zat ik er, langs mijn Lach kijkend, op te wachten. De rechterknie van mijn oom begon op en neer te bewegen. Eerst even langzaam, maar kort daarna in een hoog tempo. Zijn hiel was daarbij iets omhoog van de vloer, zodat zijn voorvoet de reflexmatige trilling op gang kon houden. Als in de stoel tegenover mij mijn tante dan verdiept was in haar Avondlectuur voor de vrouw, was de knie van mijn oom even het enige dat bewoog in het kamertje. Een kern van razendsnelle beweging in een tot stilstand gekomen wereld. Ik beleefde die momenten niet als saai of beklemmend, maar als intens ontspannen. Alsof even alle onrust en drukte in dat onderbeen werd gezogen en daar werd fijngemalen en onschadelijk gemaakt.
Toch kwam er een punt waarop mijn kindergestel het stilzitten niet langer aankon. Dan kon ik het heen en weer schuiven op mijn kussen niet goed meer onderdrukken en begon ik aan mijn kriebelende kleren te plukken. Mijn tante constateerde altijd feilloos wanneer die fase was aangebroken.
‘Je mag weg hoor, jongen.’
Onder de nodige nieuwe plagerijen haalde mijn oom dan zijn portemonnee uit zijn achterzak. Eerst keek hij er een tijdje in met bezorgde blik (‘Kan je wisselen, jongen, ik heb alleen knaken’) en dan ontving ik mijn zondaggeld. Mijn tante drukte mij op het hart het geld goed weg te stoppen en te controleren of ik geen gaten in mijn zakken had. Samen brachten ze mij naar de buitendeur, waar ik mijn schoenen weer aantrok. Als ik het trapje af was en over de kinderhoofdjes naar huis liep, keek ik om en zag ik ze mij nakijken. Altijd overwoog ik dan even met verwondering hoe twee grote mensen toch samen in zo’n smalle deuropening pasten.