Sunday, April 16, 2006

Altijd hei (fragment)

In het midden van de zandbak stond op die zomermiddag mijn grote nicht Mieneke zich te oefenen in het werpen van haar favoriete dartpijl. Als doel gebruikte ze het stuk schutting dat naast de geparkeerde auto’s nog vrij was. Mieneke was op het Bickerseiland een gevreesde concurrent van de pijltjesgooiende jongens, die ze tot hun schande en ergernis keer op keer versloeg. De afstand die ze hier in de zandbak met elke worp moest overbruggen was groot, maar steeds kwam de pijl in een kaarsrechte lijn aansuizen en drong zich dan met onverbiddelijke kracht in het hout. Dan liep ze naar de schutting, wrikte met enige moeite het pijltje los en ging weer op de juiste plek staan voor een nieuwe worp.
Deze beelden staan helder in mijn geheugen, al zijn ze een mensenleven oud. Niemand kan ze mij later hebben aangereikt, want ik was daar, in dat smalle paadje tussen schutting en geparkeerde auto’s, geheel alleen. Maar ook mijn herinnering aan de dertig minuten die volgden is authentiek, daarover heb ik nooit twijfel gehad. Als de enige fel verlichte vitrine in een nachtelijk museum, zo staat dat halve uur tot de dag van vandaag in mijn oudste geheugen.
Mienekes gezicht is verdwenen, maar de droge ‘plok’ van haar inslagen hangt nog in mijn oren, haar ongeduldig aan het pijltje morrelende hand zie ik zonder moeite voor me. Ik weet volkomen zeker waar ik stond: naast de hoge motorkap van de laatste auto. Op mijn tenen daaroverheen kijkend kon ik zien hoe hard het pijltje om de paar seconden kwam aanvliegen. Ik volgde het steeds tot het met na-trillende staartveertjes stilstond in de vierkante meter schutting naast mij. Elke keer als het met splijtend geweld insloeg, verkrampte ik even.
Het lukt me niet om zuiver terug te halen wat me ertoe heeft gedreven die twee passen naar voren te maken. Het vertrouwen dat Mieneke haar worp zou afbreken zodra ze mij zou zien, waarschijnlijk. Het kan ook zijn dat ik was afgeleid omdat ik verderop iets in het zand had zien liggen dat ik wilde oppakken. Of ik was mezelf even kwijt omdat ik bij het kijken naar de voorbij zoevende pijltjes in één van mijn dromerige kindertrances was geraakt. In zo’n baarmoeder van gedachteloosheid kon ik soms minutenlang ronddobberen. Dat ik ze gemaakt heb, die twee passen, is in elk geval zeker. En dat ik me de paar seconden daarna met fysieke scherpte herinner, evenzeer.
Meteen nadat ik vanachter de motorkap tevoorschijn was gekomen, schoot de stalen punt van Mienekes pijl met een doffe tik mijn voorhoofd in. Door de plotseling geblokkeerde snelheid werd ik achterover geslagen, met mijn rug tegen de schutting. Opkrabbelend greep ik met beide handen naar de gekleurde plastic veertjes die ik boven mijn ogen recht vooruit zag steken. Ik trok uit alle macht, maar het pijltje zat in mijn schedel vaster dan in welke schutting ook. Pijn voelde ik niet, wel de kou en onverzettelijkheid van het staal in mijn hoofd. Alsof ik mezelf vooruit trok, zette ik het, met mijn handen aan het pijltje, op een rennen. Achter mij hoorde ik Mienekes gierende hulpgeroep.

0 Comments:

Post a Comment

<< Home