Tuesday, November 23, 2004

Peer Gynt

De kunst had mij aangeraakt, waarschijnlijk voor het eerst in mijn leven. Ik was dertien en tijdens de muziekles had de leraar ons laten luisteren naar ‘Ochtendstemming’ uit de Peer Gynt Suite van Grieg. De muziek had me opgetild en naar huis laten zweven. Mijn vader - ik denk dat het in zijn werkloze periode was - trof ik achter zijn naaimachine. Er hing ruzie en onheil in huis, maar ik probeerde het venijnige gegier van het trapmechanisme en de boze felheid van zijn bewegingen niet op te merken. Bij ons thuis was klassieke muziek natuurlijk een niet-bestaand onderwerp, maar ik stroomde te veel over van wat ik had ervaren. Terwijl mijn vader gebogen bleef over het mantelpakjesrokje op zijn machine, begon ik tegen zijn rug te vertellen over de muziek die we hadden gehoord. Het hoofdthema van de melodie neuriede ik hem voor.
‘Dat is van Grieg, van Peer Gynt’, zei hij, opstaand.
In zijn stem klonk geen triomf over zijn onvermoede culturele kennis, eerder verstikte wanhoop. Natuurlijk begon ik hem opgetogen te bejubelen, half omdat ik oprecht onder de indruk was, half om die donderwolk om hem heen te laten oplossen.
‘Nou zeg, dat zei die leraar precies zo…!’
Maar hij vertrok zijn gezicht alleen maar nog grimmiger en wilde van geen smelten weten. Mijn jongensbewondering griste hij mij uit handen en maakte er een wapen van dat hij richtte op ‘die van de Bickersgracht’, de ziekelijk aan elkaar plakkende clan van stadspaupers die zijn schoonfamilie was.
‘Je krijgt van mij zo honderd gulden…’, kreeg ik te horen. Zijn stem sneed pijnlijk door het laatste flardje muzikale vervoering dat nog in mij nazong.
‘Je krijgt zo honderd gulden, als je er op de Bickersgracht één kan vinden die je zoiets kan vertellen…’
In volslagen verbittering stond hij daar, nog net niet stampvoetend en met het door spelden in elkaar gehouden rokje in zijn handen.

0 Comments:

Post a Comment

<< Home