Wednesday, October 19, 2005

Kano (2)

Drie zondagen had mijn vader gewerkt aan het aandachtig schuren en lakken van het blanke grenenhout. Om ook de onderste delen goed te kunnen bereiken zette hij de kano dan op twee kistjes vóór de loods van oom F. en ging met opgestroopte mouwen aan de slag. Drie eindeloze weken was ik dus, als enige jongen op het Bickerseiland, eigenaar van een tweepersoons, volwassen droomvaartuig (een bezit zó groots dat ik me er aanvankelijk voor schaamde en er niet met andere kinderen over sprak), zónder ermee in het water te kunnen. Terwijl mijn vader aan het werk was, hing ik bij hem rond en probeerde mijn ongeduld te verhullen door inzicht te tonen in het belang van gedegen houtbescherming.
‘Moet zeker nóg een laag op, hè...?’
Altijd kwamen er ook ooms aangekuierd die vanaf hun vaste ontmoetingsplaats, de hoek tussen Bickersgracht en Kleine Bickersstraat, mijn vaders bezigheden hadden gezien en hem, tot zijn grote maar niet getoonde ergernis, trekkend aan hun sjekkie adviezen gingen geven. Dat mijn vader bedreven zou zijn in volkse vaardigheden als schilderen en timmeren (overigens een onmiskenbaar feit), paste namelijk niet bij zijn imago van intellectuele boekenwurm, van deftig buitenbeentje. De ooms sloten dan ook hun ogen voor mijn vaders overduidelijke handvaardigheid en duwden hem met hun minzame raadgevingen terug in de positie die hem op het Bickerseiland eens en voor altijd was toebedeeld: die van de bleke pennenlikker met twee linkerhanden.
‘Dun uitsmeren, hoor, Jopie...’
Ergens halverwege de derde zondagmiddag vond mijn vader waarschijnlijk dat mijn kwelling te lang had geduurd, want hij verklaarde de kano, als de lak goed gedroogd zou zijn, bestand tegen het grachtwater. Maar vond ik ook niet dat er nog één ding aan ontbrak? Ik voorzag verder onduldbaar uitstel van de tewaterlating, dus kreeg hij te horen dat ik heel erg zeker wist met mijn twee lange, sierlijke peddels en mijn twee uitneembare zitsteunen van dunne latjes volledig geëquipeerd te zijn.
En een naam dan? Moest mijn kano geen naam hebben? Hij vroeg het met in zijn stem en ogen de geamuseerde zekerheid dat ik dit met enthousiasme zou beamen, alleen al om hem te belonen voor de speelsheid van zijn idee, voor zijn bereidheid als volwassene de gevoelswereld van zijn zoon te betreden. We begonnen elkaar voorstellen te doen, ‘Ajax’, ‘Behouden Vaart’, ‘Cisca’ (de naam van mijn pasgeboren zusje) …
‘Shark’, zei mijn vader, ‘dat betekent haai in het Engels.’ Hij spelde het woord voor me en wist me ervan te overtuigen dat het heel passend was voor mijn ranke, maar oersterke kano. Met zwarte verf schilderde hij de naam in kleine, heldere letters op de twee zijden van de voorsteven. (Helaas bleek later dat dit Engelse woord voor het Bickerseiland minder geschikt was dan we hadden voorzien. Als ik een oom of neef vertelde dat ik een kano had met een echte naam, en die uitsprak, kreeg ik steevast als reactie de verbaasde vraag toegeworpen wie die Sjaak dan wel was, naar wie ik mijn boot had vernoemd.)
Ik ging op de rand van de steiger zitten, zette een voet in het achterste zitkuipje en liet me daarna verder zakken. Altijd klotste er wel een laagje brak water op de bodem, maar door het latten stoeltje hingen mijn billen daar iets boven. Vanonder het voordekje pakte ik een van de twee uitneembare peddels en schroefde de delen aaneen. Daarna maakte ik het aanlegtouw los en stak van wal.

0 Comments:

Post a Comment

<< Home