Sunday, February 13, 2005

Huis

Mijn vader was een buitenstaander op het Bickerseiland. In zijn schoonfamilie had hij het aanzien van een intellectueel, ook al bestond zijn vorming uit niet meer dan een door de oorlogsjaren verstoorde lagere school op het Groningse platteland. Met mijn vader spraken mijn ooms en tantes altijd op een andere manier dan met hun autochtone mede-eilanders. Ze trokken hun gezichten in een wat ernstiger stand, er kwamen concentratierimpels boven hun neus en ze deden een krampachtige poging hun plat-Amsterdams te beteugelen. Mijn vader was de man bij wie je langsging om benauwende brieven van de autoriteiten over je ‘steungeld’ en je kinderbijslag uit te laten leggen, of om een lastig formulier te laten invullen. Ook werd zijn status van geleerd mens soms gebruikt om kibbelarijen over een futiel feit te beslechten. Hij moest dan bijvoorbeeld, vechtend tegen zijn grote weerzin en gêne, komen vertellen dat het echt niet mogelijk was dat je bij tante M., die leed aan een hersenziekte, ‘geluiden uit haar hoofd’ kon horen komen, zoals dat de hele middag op hoge toon beweerd was door de ene nicht en fel bestreden door de tweede.
Mijn vader ontleende niet de geringste voldoening aan het gezag dat hij genoot. Hij leed daarentegen zeer onder het niveau waartoe hij zich moest verlagen.
‘Jopie is anders als ons’. Zo heb ik mijn vaders positie in de Bickerseilander samenleving eens horen analyseren door mijn tante T. (Alleen al het feit dat zijn voornaam werd vervormd tot die van de eerste de beste snotjongen, ervoer mijn vader in stilte als een constante vernedering.)
Verbijten en slikken, daartoe moest mijn vader wel zijn toevlucht zoeken in de omgang met de familie waarin hij was ingetrouwd. Overigens was hij zelf zich niet minder bewust van de volkomen onverenigbaarheid van zijn geestelijke wereld en de hunne. Maar het zich terugtrekken uit het sociale leven op het Bickerseiland, het afzien van het lome gehang in hun huiskamertjes, van het aanhoren van hun gevloek en hun vette lach, dat was niet alleen ondenkbaar, het was praktisch onmogelijk. Bij geen van de leden van onze familie, die verspreid over het eiland enige tientallen woninkjes vulden, was het begrip privacy bekend. Je stapte elkaars huiskamer zonder aankondiging en zonder verklaring binnen, wanneer je even niets anders te doen had. Eigenlijk voelden de meesten überhaupt geen scheiding tussen de eigen woning en die van een zuster of nicht een paar meter verderop. Onze familie bewoonde gezamenlijk één enorm huis, met lange gangen en vele kamers, dat zich uitstrekte van het Bickersplein tot de brug naar de Zoutkeetsgracht.
Mijn vader zat uitzichtloos gevangen in ons hoekje van dit complex, onze woning op éénhoog, en in het hem opgedrongen leven. Als hij ’s avonds met een onwillig gezicht achter het Nieuws van de Dag zat, stapte er steevast een oom binnen - deuren waren nooit op slot - die zijn jas aanhield, neerzeeg op een stoel aan de eettafel en ging zitten wachten op conversatie.

1 Comments:

Blogger giovanni said...

Opnieuw een mooie slotzin. Die oom is zeer aanwezig, dankzij het verhaal dat eraan voorafgaat.

1:01 AM  

Post a Comment

<< Home