Monday, February 28, 2005

Zondaggeld (1)

Mijn zondaggeld haalde ik bij mijn oom J. en tante T. Na mijn wekelijkse douche kreeg ik ongemakkelijke, stijf gestreken kleren aan en trok mijn vader in mijn natte haar een spierwitte scheiding. Dan kon ik gaan. Mijn oom en tante woonden halverwege de Bickersgracht, in een huisje dat naar hedendaagse maatstaven kabouterafmetingen had. Je moest vanaf de straat een bouwvallig houten trapje op en kwam dan bij hun buitendeur. Iedere bezoeker moest van mijn extreem propere tante T. (‘helder’, heette eigenlijk die kwaliteit, waarmee de vrouwen van het Bickerseiland elkaar naar de kroon probeerden te steken) op de drempel zijn schoenen uittrekken. Als ik me goed herinner gold die wet zelfs voor de deftige bode van het ‘het dooienfonds’, die eens per maand de premie kwam innen.
Hun woning bestond uit een voorkamertje, waar mijn tante en oom sliepen, een woonkamertje en daarachter een keukentje, waarin je niet met twee volwassen personen tegelijk kon verkeren. In het keukentje was, direct naast de gootsteen, ook de wc. Aan de binnenkant van de deur van die wc, vlakbij de buitenrand, zat een met scharnieren bevestigde brede plank. Als je op de pot zat, moest je die plank openduwen en met een haakje vastzetten, omdat je anders niet genoeg ruimte had voor je benen. Die stak je, gedraaid zittend, in de extra vrije hoek die de uitgeklapte plank creëerde boven het keukenvloertje. Door de open ruimte boven je hoofd zag je dan soms, als mijn tante aan het koken was, de damp van gekookte aardappels als opgejaagde wolken overwaaien. Ergens boven het keukentje moet nog een opkamertje geweest zijn. Daar sliep hun zoon, J. junior, mijn vijf of zes jaar oudere neef. Daar had hij zijn bandrecorder en radio, om Tijd voor Teenagers op te nemen. In mijn herinnering hangt er een soort onuitgesproken taboe rond het betreden van dat opkamertje. Het was er, maar ik heb er in al die jaren nooit een stap gezet.
Als ik zondaggeld kwam halen, liet mijn tante me binnen (‘Even je schoenen uit, muis...’) en trof ik mijn oom aan in zijn vaste hoekje op de enorme bank. Wat haar meubilering betreft, weigerde mijn tante concessies te doen aan de geringe oppervlakte van haar kamer. En dus stond ook in haar kamertje een compleet en imposant bankstel. Een bank en twee fauteuils met kussens zo dik, dat ik, met mijn lichte kinderlijf, na een tijdje hoog zitten steeds langzaam opzij gleed en in de spleten wegzakte. In de ruimte die tussen bank en stoelen overbleef, paste net de lage salontafel met brokken namaakmarmer onder het doorzichtige blad. Zo vol was het kamertje, dat je alleen zijdelings lopend bij de wc kon komen, als je een keer moest.
Mijn oom en tante hadden onbewust het vermogen me op mijn gemak te stellen. Tijdens die zondaggeldvisites voelde ik me nooit bezwaard of ongemakkelijk verlegen. En toch waren het welbeschouwd nogal onnatuurlijke expedities voor een jongen van nog geen tien: stilzitten, slokjes Riedel drinken en converseren. Mijn oom plaagde en dolde op een zachtaardige manier. Wat ik nou weer kwam doen, zo vroeg op de ochtend. Hoezo, zondaggeld? Hij was gesjochten deze week. Ik moest hèm maar zondaggeld geven, deze keer. Mijn tante nam me tegen die liefdevolle prikjes in bescherming. (‘Ach god… Laat die jongen nou…’).
Altijd lag op de salontafel uitnodigend de leesportefeuille uitgestald. Na enige tijd vroeg mijn tante meestal of ik niet een ‘boekie’ wilde lezen. Dan kreeg ik die map op schoot. Kinderbladen als Donald Duck en Pep, maar ook De Lach, een blad met cartoons, moppen en lachende vrouwen met blote borsten. (Ik meen me zelfs het nummer te herinneren waarin de eerste tepels te zien waren; daarvóór waren die altijd nog met een stukje beha of zwarte stip bedekt.) Vanzelfsprekend trokken die vrouwen mijn aandacht. Tussen de kinderbladen door probeerde ik zo onopvallend mogelijk De Lach open te slaan. Kwetsbaar zat ik dan op mijn hoge stoelkussen schichtig naar die borsten te kijken. Natuurlijk zagen mijn tante en oom het blad in mijn handen en mijn rode hoofd. Maar ik hoefde bij hen niet bang te zijn voor schimpscheuten. De beschaving waarmee hun kinderliefde ze had bezield, weerhield ze daarvan.

1 Comments:

Blogger giovanni said...

Misschien was kinderliefde niet de 'bezieling' van de beschaving van die oom en tante, maar een van de uitingen ervan... Maar verder mooi, zoals dat jongetje op die bank een beetje wegglijdt. Ben benieuwd naar deel 2 van dit verhaal.

9:34 AM  

Post a Comment

<< Home